Hoe analyseer je de variabelen waarmee je bij je cursusontwerp rekening moet houden, zoals de voorkennis van je cursisten en de beschikbare leermiddelen?
Hoe identificeer je je leerdoelen en ontwerp je je materiaal? Dit onderdeel bevat bijvoorbeeld een beschrijving van de inhoudelijke elementen die je wilt behandelen. Het kan ook een storyboard omvatten dat toont wat je behandelt in tekst-, audio, of videoformaat. Je beslist hier welke technologie je kiest en hoe je die wilt gebruiken: LMS, video, sociale media, …
Hoe creëer je inhoud? Hoe beheer je goedkeuring van auteursrechten? Laad je inhoud op in een website of learning-managementsysteem?
Hoe geef je je cursus? Geef je vooraf een opleiding? Brief je het ondersteunende personeel? Hoe evalueer je je cursisten?
Hoe verzamel je feedback en gegevens om te zien waar je je cursus moet verbeteren? Die informatie helpt je om het ontwerp, de ontwikkeling en implementatie van je cursus aan te passen.
Het ADDIE-model heeft een watervalbenadering: de stappen (analyse, ontwerp, ontwikkeling, implementatie en evaluatie) volgen elkaar in een vaste volgorde op. Veel organisaties kiezen voor het ADDIE-model, maar de vaste opeenvolging van stappen zorgt ook voor uitdagingen:
Kritiek op het ADDIE-model leidde tot andere modellen, zoals ASSURE, SAMP en KEMP, die de nadelen van ADDIE opvangen.
Het ASSURE-model (Heinrich & Molenda) zorgt voor effectiever lesgeven en leren. Het is erg geschikt voor blended learning.
ASSURE staat voor:
In deze fase bestudeer je je cursisten voor je een strategie ontwerpt. Hou rekening met hun vaardigheden, voorkennis, houding, leeftijd, interesses, …
Je doelstellingen moeten duidelijk en degelijk zijn. De lesgever geeft aan wat de cursist uiteindelijk moet kunnen als resultaat van de cursus. Het doel moet duidelijk zijn, zowel voor de lesgever als de cursist.
Kies media en materiaal, zoals geluid, afbeeldingen, animaties en video’s, die zorgen voor leerresultaat. Deze fase in het ASSURE-model is erg belangrijk voor e-learning.
Plan hoe je technologie, media en materiaal gaat gebruiken.
Je moet weten hoe je je cursisten wilt betrekken bij het materiaal, zowel in groep als individueel. Stimuleer bijvoorbeeld groepsdiscussie of vraag dat je cursisten thuis vragen en opmerkingen voorbereiden.
Evalueer de impact van je cursus op je cursisten. Stel jezelf de volgende vragen:
Het Successive Approximation Model of SAM-model (Allen) is een recent model geïnspireerd op softwareontwikkeling. Het gaat uit van een cyclisch proces van voortdurende verbetering door productversies (alpha, beta, gold). Het heeft als doel om te zien waar je middelen en energie moet inzetten om je lesmateriaal te ontwikkelen.
In de voorbereidingsfase verzamel je alle informatie voor het project. De inhoud en omvang van die fase varieert, afhankelijk van je cursus. Aan het einde van de voorbereidingsfase heb je een ‘Savvy Start’, een moment dat brainstormen, schetsen en prototypen aanmoedigt. Daarin betrek je zoveel mogelijk partijen: collega’s, adviseurs en cursisten.
In de ontwerpfase ontwerp je je materiaal en maak je prototypes. Het is namelijk gemakkelijker om feedback te geven op een product dat al bestaat, dan op een idee. Je stakeholders evalueren de prototypes. Daarna heb je de mogelijkheid om je materiaal diepgaand te testen en te herzien.
In de laatste ontwikkelingsfase ontwikkel je een afgewerkt prototype en implementeer je het. Zodra je prototype in gebruik is, evalueer je het. Als dat nodig is, organiseer je opnieuw een ontwikkelings- en implementatiefase.
Het SAM-model is een wendbaar (agile) model. Het is iteratief: er is een cyclus voor elke ontwikkelingsstap. Daardoor stem je je product goed af op de noden van de cursist. Wijzigingen voer je door zonder tijd en geld te verspillen. Daardoor heb je meer flexibiliteit in het gebruik van je leermiddelen tijdens de ontwikkeling.
Het SAM-model past goed bij de behoeften van e-leren, maar het mist een specifieke stap waarin je de keuze van technologie overweegt. Die zou idealiter samengaan met je keuze voor een pedagogische strategie. Dat vereist voldoende zorg en aandacht van een techno-pedagogisch ontwerper.
Om het SAM-model effectief in te zetten, moeten alle partijen vanaf de aanvang betrokken zijn en nauw samenwerken. Dat vraagt veel communicatie en planning.
Het KEMP-model is gelijkaardig aan het ADDIE-model, maar het gaat ervan uit dat een curriculum altijd in ontwikkeling is. Dat is geen lineair proces, maar het heeft continue evaluatie en bijstelling nodig. De bedenkers van het KEMP-model vinden het belangrijk dat je de cursist centraal stelt.
Het KEMP-model is erg flexibel. Het is meer een richtlijn dan een model. Het benoemt de verschillende onderdelen in een curriculum en helpt je om die uit te werken. Daardoor ben je snel aan de slag en stel je al doende je programma bij.
De negen basiselementen van het KEMP-model zijn:
Het KEMP-model heeft een holistische aanpak, die alle elementen van de leeromgeving in rekening neemt. Het focust sterk op de leernoden en de doelen, maar legt ook de klemtoon op ondersteuning. Het KEMP-model geeft instructieontwerpers veel flexibiliteit, omdat ze het ontwerpproces kunnen beginnen met elk van de negen componenten. Ze moeten dus niet lineair werken. Bovendien heeft het model oog voor de technologiecomponent.
De sterktes van het KEMP-model zijn ook de zwaktes. Het ontwerpen is een intensief proces, omdat je alle basiselementen steeds opnieuw bekijkt.
Het geeft veel flexibiliteit, maar maakt het moeilijk om de precieze aanpak te bepalen. Het is dan ook een model dat meer geschikt is voor gevorderde instructional designers.