Een goede casus als oefening? Die ziet er zo uit
Een casus – of fictieve praktijkoefening – is een erg effectieve manier om de analytische vaardigheden van je studenten aan te scherpen. Het is de perfecte mix van theorie en praktijk. Maar hoe maak je een casus niet alleen effectief, maar ook boeiend en leerzaam? Wel, door deze tips toe te passen.
Bepaal vooraf het doel van je casus
Wat moeten je studenten juist leren uit de casus? Bepaal, nog voor je begint met uitwerken, wat het leerdoel is. Beperk je tot de belangrijkste leerdoelen, zo wordt je casus effectiever.
De leerdoelen van een casus kunnen vanalles zijn:
- De student kritisch doen nadenken over een bepaalde situatie
- De student werkt een oplossingsstrategie uit
- De student vergelijkt verschillende oplossingsstrategieën
- De student analyseert complexe situaties
- …
Je definieert dus duidelijk wat de studenten na het oplossen van de casus kennen en welke vaardigheden en attitudes ze ontwikkelen. Zo geef je richting aan de verdere uitwerking van je casus.
Houd je aan de vaste kenmerken van een goede casus
Een goede casus bestaat uit een aantal vaste kenmerken. Houd deze bij het uitwerken goed in het achterhoofd en controleer achteraf of je casus aan alle kenmerken voldoet.
Authenticiteit
Een goede casus beschrijft een reëel praktijkgeval. Het sluit aan bij de leefwereld van de studenten. Gebruik dus actuele voorbeelden, uit de eigen omgeving, met persoonlijke ervaringen en/of rechtstreeks uit het werkveld. Hoe herkenbaarder de casus, hoe groter de betrokkenheid en dus ook de motivatie om te leren.
Betrokkenheid
Een casus is een gebeurtenis, een verhaal. Vertel dat verhaal vanuit de ogen van een personage uit de casus. Maak het levendig, geef voldoende details, voeg emotie toe. Zo leven je studenten zich in en creëer je een grotere betrokkenheid. Gebruik informele, vriendelijke taal in de ik- of wij- vorm om het verhaal een persoonlijke dimensie te geven.
Voorkennis
Bedenk op voorhand of de studenten bepaalde voorkennis nodig hebben om de casus op te lossen. Als die ontbreekt, is de casus gewoon frustrerend. En frustratie werkt heel contraproductief. Vul dus zelf de hiaten op als bepaalde kennis niet voorhanden is.
Duidelijkheid
Maak duidelijk wat je verwacht als oplossing. Stel één heldere vraag en deel deze eventueel op in subvragen. Afhankelijk van het niveau kan je meer of minder ondersteuning voorzien. Die helpt om het denkproces te structureren en voorkomt dat studenten stappen overslaan.
Er zijn twee manieren om zo’n ondersteuning (ook wel scaffolding genoemd) te bieden:
- Maak vragen of subproblemen van de verschillende analysestappen. Gebruik bijvoorbeeld meerkeuzevragen met directe feedback om je studenten op het juiste spoor te houden.
- Geef een stappenplan voor het hele proces. Voorzie modelantwoorden waarmee studenten hun antwoorden kunnen vergelijken.
Naarmate de studenten voldoende vaardigheden ontwikkelen, kun je deze ondersteuning afbouwen en tenslotte zelf weglaten.
Voldoende informatie
Controleer of alle nodige informatie om de casus op te lossen zeker aanwezig is. Voorzie onderzoeksresultaten, rapporten of artikelen waar de studenten info uit kunnen halen. Je kan de complexiteit van de casus verhogen door in een later stadium minder informatie te voorzien of ze zelf op zoek te laten gaan naar die informatie.
Een goede casus is dus authentiek, boeiend, herkenbaar en duidelijk. Je studenten krijgen voldoende informatie en steun – afhankelijk van hun niveau – en het leerdoel is strak omlijnd. Als je casus alle hokjes afvinkt, heb je een erg doeltreffend middel om analytische vaardigheden te ontwikkelen en studenten zelfstandig en kritisch te leren nadenken over complexe situaties.