8 didactische principes voor kwalitatieve e-learnings
Wanneer je een opleiding organiseert, wil je dat je cursisten zo goed mogelijk leren. Als organisator of lesgever buig je je over drie vragen: Wat moeten je cursisten leren? Hoe doen ze dat het? Welke methodes zijn voor hen geschikt? Met andere woorden, je denkt na over je professionele handelen als lesgever. Dat doe je aan de hand van de theorie van kennisoverdracht en aanleren. Die theorie heet didactiek: de regels en de kunst van het lesgeven. Ze is er om je cursisten te motiveren en om goede leertrajecten te bouwen. Binnen de didactiek heb je een aantal algemene principes die leren bevorderen.
Wat is een didactisch principe?
Een didactisch principe is een noodzakelijk of gewenst kenmerk van het didactisch handelen dat je lesgever inspireert om effectieve leertrajecten en -middelen te ontwikkelen. Er bestaan er heel wat. Het is niet de bedoeling dat je uit dat aanbod er een paar plukt: je moet alle principes gebruiken. In elk leertraject.
We bespreken hier de acht principes die relevant zijn voor e-leren. Bij elk principe geven we je ook een aantal toepassingstips mee:
- Motivatieprincipe
- Aanschouwelijkheidsprincipe
- Activeringsprincipe
- Integratieprincipe
- Herhalingsprincipe
- Beperkingsprincipe
- Geleidelijkheidsprincipe
- Individualiseringsprincipe
Principe 1: motivatieprincipe
Wie gemotiveerd is om te leren, leert beter. Daar kan je lesgever maar beter rekening mee houden. Cursisten zijn bij voorkeur intrinsiek gemotiveerd, want dan trekt de leerinhoud hen van nature aan. Aanzien, geld of carrièremogelijkheden zijn externe drijfveren. Als dat je cursisten beweegt om aan de opleiding mee te doen, dan zijn ze extrinsiek gemotiveerd.
Enkele tips:
- Gebruik authentieke casussen.
- Laat je opleiding aansluiten bij de leefwereld van je cursisten.
- Geef hun autonomie bij het leren.
- Stel ze voor haalbare uitdagingen.
- Geef constructieve feedback.
- Werk inductief – van voorbeeld naar regel.
- Werk met een variatie aan werkvormen.
- Werk gepersonaliseerd.
- Gebruik spelelementen (gamification).
Principe 2: aanschouwelijkheidsprincipe
Het is een mythe dat je een voorkeur hebt voor één zintuig bij het leren. De combinatie van zintuigen werkt veel krachtiger. Dat heeft onderzoek uitgewezen. Ons werk- of kortetermijngeheugen slaat weliswaar slechts een beperkte hoeveelheid informatie op, het bestaat wel uit twee delen: een visuele en een auditieve werkruimte. Daarom vormen het gesproken woord en beeld zo’n goede combinatie.
Geschreven en gesproken woorden worden één keer opgenomen in de visuele werkruimte. Hetzelfde gebeurt met audio zonder beeld, maar dan in de auditieve werkruimte. Als je dezelfde informatie op twee manieren aanbiedt, doe je een beroep op beide werkruimtes. Dat heet de ‘leerverdubbelaar’.
Ga dus voor een goede combinatie van zintuigen, zonder het werkgeheugen te overbelasten.
Enkele tips:
- Neem je tijd wanneer je woord en beeld presenteert en deel je presentatie op in kleine deeltjes.
- Geef je uitleg bij een diagram bij voorkeur mondeling, niet via tekst bij het beeld.
- Bied een geschreven tekst en beeld tegelijk aan.
- Bied een geschreven tekst niet tegelijk gesproken aan. Zo vermijd je dat je het werkgeheugen overbelast.
- Toon alleen nuttige informatie – extra beeld en geluid leiden af en verhogen de cognitieve belasting.
Principe 3: activeringsprincipe
Laat je cursisten zo actief mogelijk deelnemen aan het leerproces. Mensen zijn nieuwsgierig, ze willen dingen ontdekken. Je leert beter als je uitgedaagd wordt. Zorg er wel voor dat de activiteit zinvol is voor je cursisten.
Enkele tips:
- Bedenk welke leerprocessen je in de hand wilt werken en welke activiteiten je daarvoor kan gebruiken.
- Varieer je leeractiviteiten: ordenen, opzoeken, verbeteren, bespreken, individueel of in groep werken, observeren, vergelijken…
- Formuleer je leerstof als een probleemstelling.
- Controleer of je cursisten meedenken en betrek ze bij het denkproces. Stel vragen. ‘Hoe zou je dit oplossing? Wie kent een andere manier?’ …
- Geef in het begin zo weinig mogelijk hulp. Gun ze de tijd om zelf over iets na te denken.
Principe 4: integratieprincipe
Wat is geïntegreerde leerstof? Dat is leerstof die zit opgeslagen in het geheugen en deel uitmaakt van je persoonlijkheid. Bed nieuwe leerstof daarom in bestaande kennis in en zorg voor een goede structuur. Zo help je cursisten de leerstof beter te onthouden.
Het gaat om een dubbele integratie. Enerzijds moet wat je aanleert, aansluiten bij wat je cursisten al kennen. Als je niet weet welke kennis en vaardigheden ze al beheersen, loop je het risico dat je onder of boven hun niveau werkt. Anderzijds moet wat je aanleert, passen in een groter geheel. Uiteindelijk moeten de cursisten de nieuwe kennis en vaardigheden ook kunnen toepassen in andere situaties (transfer).
Enkele tips:
- Definieer tijdens de analysefase (ADDIE) de ‘zone van naaste ontwikkeling’, dat wil zeggen het verschil tussen wat je cursisten zonder hulp en wat ze met hulp kunnen. Zorg ervoor dat je leeractiviteiten net boven hun huidige kennis liggen.
- Activeer altijd de voorkennis van je cursisten. Leg ook verbanden tussen die voorkennis en de nieuwe leerstof.
- Gebruik een ‘advance organizer’. Dat is een manier om het onderwerp van je les in te leiden en het verband te tonen tussen wat je cursisten al kennen en de nieuwe informatie.
- Sluit je cursus af met een samenvatting of een integratieoefening.
Principe 5: herhalingsprincipe
Alleen door de kennis regelmatig te herhalen of vaardigheden te oefenen, bereik je een goed en blijvend leerresultaat. Pas dan komt echte integratie van de leerstof in het langetermijngeheugen tot stand. Doe daarom aan ‘retrieval practice’: een strategie die leren versterkt door doelbewust kennis op te roepen. Zo dwing je cursisten om kennis uit hun geheugen te halen en zich bewust te worden van wat ze al weten.
Enkele tips:
- Activeer voorkennis.
- Gebruik ‘retrieval practice’ om al je cursisten te betrekken.
- Herhaal en oefen regelmatig, maar kort. Dat heeft meer effect dan één lange herhaling.
- Geef je cursisten gevarieerde oefeningen.
Principe 6: beperkingsprincipe
Beperk de doelen en de leerinhoud van een les tot hun essentie. Je kant nooit alles aanleren. Laat overbodige informatie achterwege. Te veel informatie aanreiken, drukt de motivatie en leidt mogelijk ook tot verwarring.
Enkele tips:
- Stel tijdens je ontwikkelingsfase (ADDIE) duidelijke leerdoelen. Toets telkens of je leermateriaal bij die doelen aansluit.
- Werk met voorbeelden. Geef een voorbeeld en laat je cursisten dat voorbeeld toepassen op een soortgelijke situatie.
Principe 7: geleidelijkheidsprincipe
Verdeel je leerstof in delen (chunks) en bied die geleidelijk aan. Bouw de moeilijkheidsgraad geleidelijk op. Een voorbeeld. ‘Een patiënt correct en zorgvuldig wassen’ is een doel met een hoog beheersingsniveau. Dat kan je niet in één les aanleren. Splits dat doel daarom op in kleinere, met telkens een hogere moeilijkheidsgraad.
Enkele tips:
- Bouw je cursus op van bekend naar nieuw.
- Werk inductief, van voorbeeld naar regel. Hanteer bijvoorbeeld het GAS-principe: start vanuit een geheel dat je cursisten analyseren en systematisch uitdiepen. Keer daarna terug naar de realiteit door een synthese te maken van de leerstof.
Principe 8: individualisatieprincipe
Je cursisten verschillen: in begaafdheid, taalbeheersing, tempo, interesse, cultuur, motivatie, concentratievermogen… Daar moet je rekening mee houden. Bied voldoende gedifferentieerde ondersteuning opdat de individuele verschillen in leerresultaten minimaal zijn.
Enkele tips:
- Gebruik formatieve evaluatiemomenten, zoals tussentijdse oefeningen. Die vertellen je of je cursisten de leerstof beheersen. Combineer die momenten met kwalitatieve feedback.
- Definieer moeilijke leerstof tijdens de ontwikkelingsfase (ADDIE) en werk voor die leerstof voldoende tussenstappen uit (scaffolding).
- Bied hulpbronnen aan voor moeilijke leerstof, zoals een stappenplan.